Tijd, tempo en toezicht
Vanaf 1830 verschijnen de eerste textielfabrieken in Twente. De fabrieken zijn nodig om te concurreren met textiel uit het buitenland. Twentse weefsels moeten goed en goedkoop zijn. Het bouwen van fabrieken is duur en dat geld moet worden terugverdiend. Als weefsels goedkoop én winstgevend moeten zijn, dan moeten fabrieken snel werken. Er ontstaat een wereldwijde wedstrijd, wie het goedkoopste textiel kan maken. Hoe gaat dat in de praktijk?
Geld voor fabrieken
Hoe komen fabrikeurs aan geld om fabrieken te bouwen? Als tussen 1861 en 1865 de Amerikaanse burgeroorlog woedt, komt er geen katoen naar Europa. De Britse textielfabrieken staan stil. In Twente weven de boeren door. Hier is genoeg katoen op voorraad. Dat moet omdat het vervoer van en naar Twente nog zo lastig is. Nu Engeland geen textiel levert, wil iedereen Twentse weefsels hebben. De fabrikeurs verdienen zo geld om fabrieken te bouwen. Als de spoorlijnen in 1865 en 1866 klaar zijn, gaan ze dat ook doen.
Hoogtijdagen van de Twentse textiel
De jaren tussen 1870 en 1930 zijn de hoogtijdagen van de Twentse textiel. Er zijn hier vooral weverijen. Spinnerijen zijn veel duurder om te bouwen. Daarom zijn er minder spinnerijen en wordt de helft van het garen geïmporteerd. De weverijen leveren textiel aan Turkije, India, China, Japan en Zuid-Amerika. Van elke 10 doeken die in Nederland worden geweven, komen er 9 uit Twente. Arbeiders krijgen het in deze jaren beter. In 1874 wordt kinderarbeid verboden. Vanaf 1889 gaan arbeiders geen 15 uur per dag werken, maar 11 uur. In 1919 wordt dat 8 uur. Wat jarenlang hetzelfde blijft is dit: altijd op tijd komen, in hoog tempo werken, en voortdurend onder toezicht staan. Zo blijft de fabriek snel en goedkoop.
Tijd
Wie voor de hele wereld weeft, moet beter en goedkoper zijn dan de concurrent. Goede machines en spoorlijnen zijn dan niet genoeg. Wevers komen van de boerderij en moeten leren fabrieksarbeiders te worden. Een boer leeft op het ritme van de seizoenen; ’s zomers zijn de dagen lang, ’s winters kort. In de fabriek duurt elke dag even lang. Op het land kun je een kwartier later beginnen. In de fabriek zet de stoommachine alles in beweging en dan moet je op je plek staan. Wie te laat is, brengt de hele fabriek in de problemen. Alle werkzaamheden volgen elkaar op. Dit geldt van de deur waar kolen en katoen binnenkomen, tot de deur waar garens of weefsels het gebouw verlaten. Deze film toont hoe werkzaamheden in een spinnerij elkaar opvolgen:
Omdat iedereen van elkaar afhankelijk is, zijn er strenge regels. Wie te laat is, afval laat liggen, machines niet schoonhoudt of fouten maakt, die krijgt een boete. Straf krijg je ook voor eten, roken, kletsen, vloeken, zingen, weglopen van het werk, op een verkeerde afdeling zijn, smijten met spoelen, vieze gebaren maken, enzovoort.
In het begin waren de regels minder streng. Een wever van Van Heek & Co. herinnert zich: “Toen was het gemoedelijker. Je kon nog eens praten over kippen of duiven. Er werden ook wel eens duiven verloot op de weverij. Na de loting liet men ze soms los en dan vlogen ze door heel de weverij heen en wij erachter aan. Je zette de machines dan rustig stil.” Een wever uit een ander bedrijf vertelt: “We genoten veel vrijheid. Als er iets bijzonders op straat te doen was, liep de hele weverij leeg. Wanneer er trouwens niets te doen was, gingen we er elke morgen met de hoofdbaas even uit voor een voormiddagfoezel in het dichtstbijzijnde café”.
Tempo !
In de jaren ’20 wordt alles strenger. Japan brengt in Azië stoffen op de markt die goedkoper zijn dan de Twentse. Daarbij breekt in 1929 een wereldwijde economische crisis uit. Alleen de goedkoopste weefsels worden nog verkocht.
Hoe worden fabrieken goedkoper? Arbeiders krijgen minder loon en fabrieken doen meer met minder mensen. Dit is mogelijk door het automatische weefgetouw. Dit weefgetouw heeft een magazijn dat zelf de spoel verwisselt, als het inslaggaren op is. Eén wever kan nu tien keer zoveel weefgetouwen bedienen. Weverijen hebben ineens veel minder mensen nodig.
Vergelijk deze foto uit 1890 maar eens met de film uit 1940 hieronder:
Het automatisch weefgetouw was al in enkele fabrieken in gebruik, maar wordt in de jaren ’30 overal geplaatst. In de eerste vier jaar van de crisis stijgt de werkloosheid in Twente van 1% naar 33%.
Een wever bij Van Heek weet nog: “Mensen kropen achter de machines, omdat ze bang waren voor de bazen. Als de baas weg was kwamen ze weer te voorschijn: “Zo, ik heb weer een week langer werk”. Maar de bazen konden ook door de week aanwijzen: “Over veertien dagen voor het laatst, over veertien dagen voor het laatst”. Je had niets te vertellen en je kon nergens je verhaal halen!”
Toezicht
Als iedereen op tijd komt en het werktempo hoog is, wordt het toezicht verscherpt. Mensen met stopwatches gaan meten, wie het snelste werkt. Dit voorbeeld moet iedereen volgen.
Ook kijkt men hoe je het beste tientallen weefgetouwen in de ruimte kan plaatsen en hoe het werk op diverse afdelingen goed op elkaar aansluit. Elke vertraging kost geld en moet voorkomen worden. Arbeiders hebben niets meer te zeggen over hun werk. Ze voelen zich geen mens meer, maar een radertje in een machine.
De eerste mannen met een stopwatch verschijnen in 1932 bij Van Heek & Co. Chris Leerkamp weet nog: “Door de tijdmetingen kon je precies nagaan hoeveel getouwen een wever maximaal kon bedienen. Dat lag vaak hoger dan gebruikelijk was.” Veel metingen worden gedaan door Raadgevend Bureau Berenschot. Een medewerker herinnert zich: “Begin dertiger jaren was het geven van meer machines gewoon het uitproberen van hoe ver kunnen we ze opjagen.”
De textiel stort in
Dat werk in de textielfabriek is eentonig en zwaar. Na de Tweede Wereldoorlog zoeken mensen liever werk buiten de textiel. Omdat Nederland moet worden hersteld, hebben mensen meer keuze. Omdat er nu te weinig textielarbeiders zijn, poetsen fabrikanten het imago van hun fabrieken op. Met deze film laten zij in 1948 zien, hoe onmisbaar textiel en goed georganiseerde fabrieken zijn:
Ook verhogen de fabrikanten sinds de jaren ’50 de lonen. Zo trekken zij mensen aan, maar verliezen ze de concurrentie met lagelonenlanden. Tussen 1968 en 1975 sluiten bijna alle textielfabrieken.
De erfenis van de textiel
Niet elke textielfabriek verdwijnt. Bedrijven die steeds nieuwe producten uitvinden, blijven bestaan. Het duurt immers altijd even, voordat iets nieuws goedkoop wordt nagemaakt. De textiel bracht ook metaalfabrieken en elektrotechnische bedrijven voort. Die bedrijven zijn er in Twente nog altijd. Ze maken vernieuwende producten die lagelonenlanden niet snel namaken. Het werk dat de fabriek ooit zo eentonig maakte, wordt nu door robots gedaan. Mensen zijn nu ook geen slaaf meer van de machine. Ze worden juist uitgedaagd om vernieuwend te zijn.
Door telkens te vernieuwen zijn Twentse bedrijven succesvol. Porsche is een Duitse auto, maar tandwielen, spoiler, sensoren, velgen, banden en andere technische onderdelen komen uit Twente. Omdat hun producten door anderen worden ingebouwd, zijn Twentse bedrijven niet altijd zichtbaar. Ze leveren wel vakwerk, dat wereldwijd gebruikt wordt.