De spoel treft doel
Als België zich in 1830 afsplitst van Nederland, leveren de Vlaamse fabrieken geen weefsels meer aan de Indische markt. Engelse textielfabrieken krijgen vrij spel. Moet Nederland nu zelf textielfabrieken gaan bouwen? De regering twijfelt of Nederland de concurrentie met textielfabrieken in Engeland en België moet aangaan. Zouden we niet meer geld verdienen aan de handel in textiel, dan aan de productie? Aan de andere kant: willen we dat de winkels in Indië vol liggen met weefsels uit Britse fabrieken? Moeten we de arme sloebers in ons land geen werk bieden, door het bouwen van fabrieken in eigen land te stimuleren?
Er gaat niets boven Twente
Om de armoede te bestrijden moet Nederland industrialiseren. Voor dit doel heeft de koning in 1824 de Nederlandsche Handel-Maatschappij opgericht. De N.H.M. leent geld uit om fabrieken te bouwen. Wil Nederland met Engeland concurreren, dan moeten we in ons land goede en goedkope textiel gaan maken. Er zijn diverse gebieden in Nederland waar geweven wordt. De beroepswevers in Haarlem en Leiden kunnen echter niet op tegen de lage lonen van de boeren in Brabant en Twente. De Brabantse boeren smokkelen met België en worden niet vertrouwd. De regering ziet de moderne textielindustrie daarom het liefst in Twente ontstaan. Hier zijn de lonen laag en wonen de mensen ver van België af.
Een tussenoplossing
Het kan nog jaren kan duren voor er in Twente voldoende textielfabrieken staan. Ondertussen moeten er wel meer doeken voor Indië geweven worden. Daarom last men een tussenfase in. Door een andere spoel in te voeren, zouden de boeren drie keer zo snel kunnen weven. Die weefsels zijn even goed en goedkoop als machinaal geweven doeken. Door enige decennia met de nieuwe spoel te weven, krijgen de Twentse fabrikeurs tijd om te sparen en fabrieken te bouwen. Hoe komt de tussenfase tot stand?
Hand of machine?
De weefsels die de Britse stoomweverijen afleveren zijn goed en goedkoop. Toch weeft in 1830 nog 80% van de Britse wevers met de hand. Dit doen ze met een nieuwe spoel, de snelspoel. Daarmee zijn ze goedkoper dan stoomweverijen. Die kunnen alleen concurreren met handwevers die nog met oude spoelen weven. Op termijn zal de stoomweverij de handwever verslaan, maar in 1830 lukt dat nog niet. De snelspoel is de laatste ontwikkeling in het handweven, de stoomweverijen zijn nieuw en moeten nog verbeterd worden.
Weven met een koordje
Een gewone weefspoel (smietspoel) wordt met de hand gegooid (smiet’n). Een snelspoel heeft wieltjes en loopt in een rail. Daar wordt de spoel heen en weer gezwiept tussen twee stootblokjes, die met koordjes aan één handvat verbonden zijn. De wever zwiept de snelspoel met dit handvat drie keer sneller heen en weer, dan hij de gewone spoel zou kunnen gooien. Wie introduceren de snelspoel in Twente en wie gaat de boeren daarmee leren weven?
Hengelo hapert
Bij de afsplitsing van België trekt de Oranjegezinde Vlaming Charles de Maere naar Hengelo. Hier zet hij in 1832 een weverij op. De Maere wil bedelende kinderen met de snelspoel laten weven. Zo hoopt hij die techniek in Twente te introduceren en tevens de armoede te bestrijden. De Maere vraagt de N.H.M. om geld, maar die wil geen kinderarbeid stimuleren. Vervolgens vraagt De Maere aan wevende boeren of ze interesse hebben, maar dan krijgt hij ruzie met de Hengelose fabrikeurs. Die vrezen dat hun wevers naar De Maere zullen overstappen. Ze dreigen wevers te ontslaan en verhogen de lonen om trouwe wevers vast te houden. De handweverij van De Maere lijdt ondertussen verlies, want hij heeft geen wevers die met de snelspoel kunnen omgaan.
De Nederlandsche Handel-Maatschappij hapt toe
Enkele maanden later weet De Maere alsnog geld van de N.H.M. los te praten. Hij krijgt daarbij steun van Thomas Ainsworth, zijn Britse adviseur. Ainsworth vertelt de N.H.M. uit eigen ervaring dat stoomweverijen nog niet kunnen concurreren met de snelspoel. Zo’n snelspoel kan makkelijk in het weefgetouw op een boerderij worden geïnstalleerd. Zo zou er in Twente met een kleine investering drie keer zoveel geweven kunnen worden. De N.H.M. laat zich ompraten en besluit om in de nieuwe spoel te investeren. Zo kan er in Twente al snel meer voor Indië geweven worden.
Weefschooltjes
In 1833 wijkt De Maere uit naar Enschede om een weefschool op te zetten. De gemeente geeft hem een pand en wijst hem weeskinderen toe. Al gauw klepperen er 25 weefgetouwen in de school. Daarbij gaan ook 150 boeren in Lonneker voor De Maere weven. De boeren pikken de nieuwe techniek snel op. Met de oude smietspoel duurde het drie winters om het vak te leren, met de snelspoel hebben jongens en meisjes het vak al in vier maanden onder de knie. Een ervaren wevers leert het zelf in vier weken.
De weverij in Enschede en de 150 wevers in Lonneker zijn onvoldoende voor een exportindustrie naar Indië. In 1833 opent de N.H.M. een weefschool in Goor. Hier leren boeren de nieuwe techniek. De school wordt geleid door Ainsworth en heeft veel succes. Ainsworth opent meer scholen en in 1835 heeft elk Twents dorp een eigen weefschool. De N.H.M. steunt de weefscholen met orders voor Indië. Nog datzelfde jaar zijn er voldoende geschoolde wevers actief en kunnen de meeste scholen gesloten worden. De snelspoel werd ingevoerd in Enschede, maar juist daar blijven de fabrikeurs vooral voor de Nederlandse markt weven. In Almelo richt men zich als vanouds op de export naar Indië.
De Spoel treft Doel
Vanaf 1830 leren boeren in Twente met de snelspoel te weven. Zo kunnen zij de concurrentie met de Britse stoomweverijen aan. De snelspoel wordt ingevoerd om een exportindustrie op te zetten. In 1837 weven de Twentse boeren al genoeg doek om aan de vraag uit Indië te voldoen. In 1840 zijn alle 8.000 Twentse wevers overgestapt op de snelspoel.