In de tijd dat er nog geen fabrieken bestaan werken bijna alle mensen thuis. Op het platteland wonen en werken mensen op de boerderij. In dorpen en steden wonen mensen bij hun winkel of werkplaats.
Boeren, burgers en buitenlui
Boeren leven grotendeels van wat ze zelf verbouwen. Een deel van hun oogst verkopen ze aan mensen in de stad. Winkeliers en ambachtslieden leven van de winst. Hiermee kopen ze voedsel dat van het platteland komt. Een deel van hun goederen wordt verkocht aan boeren. Handelaren en reizende klusjesmannen behoren tot de weinige mensen die niet thuis werken. Zij zijn op pad om klusjes te doen of verkopen op de markt goederen die ze op het platteland of in een andere stad inkopen.
Huisnijverheid
In de 17e eeuw gaan de boeren in Twente weven voor stedelijke handelaren. De handelaren verkopen het doek in de grote steden in het westen, maar ook in Azië. De boeren blijven thuis werken, maar omdat ze voor de internationale markt weven noemt men dit werk huisnijverheid. Dit is een voorstadium van de industrie.
Wonen en werken worden gescheiden
Als de fabrieken verschijnen verlaten mensen massaal hun huis als ze gaan werken. Ze doen dit omdat één stoommachine alle weefgetouwen of spinmachines in de fabriek aandrijft. Iedereen die werkt moet voortaan in de buurt van de stoommachine zijn. Wonen en werken zijn sindsdien vaak van elkaar gescheiden.
Start-ups
Tegenwoordig werken steeds meer mensen thuis, net als voor de komst van de fabriek. Ze kunnen dit doen omdat iedereen via internet met elkaar verbonden is. Zo ontstaan kleine bedrijfjes die met nieuwe producten of diensten komen; startups. Apple, Microsoft en Facebook zijn allemaal thuis in de garage begonnen.