Burchten van nijverheid

FI-1871-Burchten-van-nijverheid

Als er in Twente textielfabrieken moeten worden gebouwd, heeft niemand daar nog ervaring mee. Fabrikeurs maken studiereizen naar Engeland. Daar zien ze hoe de vorm van de fabriek voortkomt uit de machines die er staan. Twee architectenbureaus gaan in Twente fabrieken bouwen; Stott uit Engeland en Beltman (sinds 1871) uit Deventer. Hoe zit zo’n textielfabriek in elkaar?

Stoomketel en ketelhuis

De stoommachine is de krachtbron die alle machines in de fabriek aandrijft. De stoommachine loopt niet vanzelf. Buiten de fabriek staat een ketelhuis met een hoge schoorsteen. In dit ketelhuis ligt een stoomketel. Onderin de ketel zit een opening waar de stoker steenkool in gooit.

Stoomketels en stoker bij de Koninklijke Stoomweverij in Nijverdal, 1895.

De brandende kolen brengen het water in de stoomketel aan de kook. De rook ontsnapt via de grote schoorsteen. De stoom gaat via een leiding naar de stoommachine. Omdat de ketel kan ontploffen, staat het ketelhuis los van de fabriek.

Ontploft ketelhuis van de mijn Laura in Limburg, 1908. Foto limburgsemijnen.nl

Ontploft ketelhuis van de mijn Laura in Limburg, 1908. Foto limburgsemijnen.nl

Stoommachine en machinekamer

De stoommachine staat in de machinekamer. De stoommachine is het kloppende hart van de fabriek. Fabrikanten zijn trots op hun stoommachine en geven die de naam van hun vrouw. De machinekamer wordt versierd met koperen hekken en een vloer van marmer of tegels.

ververij_gebr_palthe_almelo

Machinekamer van de ververij van de Gebr. Palthe in Almelo, ca. 1900.

Als de stoom de stoommachine bereikt, duwt het de zuiger in de cilinder weg. Daarna komt de stoom aan de andere kant de cilinder binnen en duwt de zuiger weer terug. De zuigerstang zit vast aan het grote wiel, dat gaat draaien als de zuigerstang in beweging komt.

 

tandem_stoommachine_2

De stoom duwt de zuigerstang heen en weer en laat zo het wiel draaien.

Kabels, assen en riemen

Over het wiel van de stoommachine lopen kabels. Via een gat in de muur gaan die kabels vanuit de machinekamer de fabriek in.

snarengang Nr 2

Stoommachine met zuiger, zuigerstang en wiel. Vanaf dit wiel gaan dikke kabels door de hele fabriek. De kabels laten assen draaien en van daar worden alle machines in beweging gezet.

Bovenin die fabriekshallen hangen assen, die door de kabels van de stoommachine in beweging worden gebracht.

poelies en riemen2

Op de assen zitten wielen (poelies), die met leren riemen aan de textielmachines verbonden zijn.

Als de stoommachine draait, dan laten de dikke kabels de assen draaien. De assen lopen boven de textielmachines, die met een leren riem aan een wiel (poelie) aan zo’n draaiende as verbonden zijn. Via de riem draaien de machines mee.

poelies en riemen

Aandrijfas met poelies (wielen) en drijfriemen.

In weverijen wordt elk weefgetouw met een riem aangedreven. De arbeiders staan gevaarlijk dicht naast de riemen.

Nieuw Engeland

Weverij Nieuw Engeland van Van Heek & Co., 1895.

In 1907 gaat Gerard van het Reve als 14 jarige voor het eerst bij de weverij van Jan­nink in Enschede werken: “Het is nog donker in de weverij, hier en daar brandt een zwak lichtje. In de ongewone stilte hoor ik de schuifelende stappen der wevers, die hun getouwen opzoeken”. Als de raderen van de stoommachine in beweging komen, de assen gaan draaien en de riemen heen en weer zwiepen… “Dan zwelt het geluid meer en meer aan, alsof iemand met zware stem begint te grommen. Dan gaat het harder en harder en dan, plotseling, floept het licht aan”. Als de stoommachine goed op snelheid is worden de weefgetouwen aan de leren riemen gekoppeld. “Ik zet een van mijn getouwen in gang, een grote ma­chine, honderd maal sterker dan ik. Nog een getouw zet ik aan en vervolgens het derde. Het eigen­lijke lawaai heeft nu ingezet, het houdt alsmaar aan, niet harder en niet zach­ter, wat slaap wekt”.

Weverijgebouwen

Elke fabriek heeft een ketelhuis met stoomketel, een machinekamer met stoommachine, kabels die vanaf de stoommachine de fabriek in gaan, en fabriekshallen met assen, riemen en machines. Toch zien spinnerijen er anders uit dan weverijen. Een weefgetouw trilt omdat de spoel voortdurend heen en weer schiet. Daarom staan weefgetouwen op de grond en zijn weverijen laag. Een weverij met verdiepingen zou trillen. Om goed daglicht boven de weefgetouwen te krijgen, heeft een weverij een shedkap. Dat is een zaagtanddak waarbij steeds één kant glas heeft en de andere kant dicht is.

buitengevel met shedkap

De zaagtanden op de gevel kenmerken de shedkap van een weverij.

De kant met glas is op het noorden gericht, zodat de zon nooit direct naar binnen schijnt en er geen schaduw over de weefgetouwen valt. Om het daglicht egaal te verspreiden, zijn de ruiten van matglas. Het voordeel van een gebouw met een groot dakoppervlak is het vele daglicht. Het nadeel is dat de kracht van de stoommachine over een groot oppervlak wordt verspreid. De kabels en assen zijn lang en daarmee gaat er onderweg energie verloren.

Constructie shedkap weverij 2

De shedkap van weverij Nieuw Engeland van onderen gezien. Aan de gaten in de kolom hing een draaiende as. Zie de foto hierboven van dezelfde weverij, met de wevers achter hun getouwen.

Spinnerijgebouwen

Spinmachines trillen nauwelijks en daarom zijn spinnerijen 3 tot 5 verdiepingen hoog. In zo’n gebouw zijn de kabels en de assen korter. Zo gaat er weinig energie verloren. Het nadeel van hoogbouw is dat het daglicht alleen van opzij komt. Spinnerijen hebben daarom grote ramen in de gevel, terwijl gevels van weverijen dicht zijn.

Spanjaard Spinnerij

Een verdieping van de spinnerij van Spanjaard in Borne. Het daglicht treedt via de ramen in de zijgevel binnen. Collectie H. ten Thije.

Constructie

Als voorbeeld voor de eerste fabrieksgebouwen dienen boerderijen, werkplaatsen en molens. Die gebouwen hebben een houten constructie. Dit geldt ook voor de eerste fabrieken. De spillen van spinmachines draaien echter snel en worden heet. Rondzwevende vlokjes katoen vatten snel vlam en kunnen de houten balken en vloeren in brand steken. Daarom timmert men platen zink om de balken heen. Veel helpt het niet, want de meeste vroege spinnerijen branden alsnog af. Later bouwt men fabrieken met gietijzeren kolommen en smeedijzeren balken. Weer later volgen constructies van staal en beton.

blekerij Goor houten constructie

De Twentsche Stoomblekerij in Goor brandt in 1862 af. Na de herbouw heeft de blekerij opnieuw een houten constructie gekregen.

Watertoren

Vanwege het brandgevaar krijgen textielfabrieken sprinklerinstallaties. De fabriek heeft dan een watertoren. Vanuit het waterreservoir lopen leidingen door de fabriek. De leidingen hangen aan het plafond en hebben om de paar meter een sprinkler. Dat is een kraantje dat is afgesloten met was. Bij brand smelt de was en sproeit het water alle kanten op.

spinnerij Twenthe Almelo

Watertoren van Stoomspinnerij Twenthe in Almelo, ontworpen door Beltman in 1914.

Fabriekenbouwers

De meeste fabrieken in Twente komen van twee architectenbureaus. In Deventer is dit het bureau van Gerrit Beltman (1843 – 1915). Architectenbureau Beltman is in 1871 opgericht. Het is het oudste architectenbureau van Nederland en is nu in Enschede gevestigd. Het tweede bureau stond in Oldham en was van Sidney Stott (1858 – 1937). Stott ontwierp spinnerijen die een fabrikant zo uit de catalogus kon bestellen. Met watertorens als kastelen lijken de spinnerijen van Stott op een burcht.

Spinnerij Jannink Enschede

Spinnerij Jannink in Enschede wordt besteld uit de catalogus van Engelse architect Sidney Stott. Als het gebouw in 1900 wordt geplaatst telt het twee bouwlagen. Later voegt men uit dezelfde catalogus een derde bouwlaag toe. Ook de toren krijgt dan een extra verdieping.