Twente op stoom
In 1813 verlaten de Fransen ons land en bloeit de overzeese handel weer op. Toch trekt de export van linnen niet aan. De Britten hebben in de Franse tijd de markt in Zuid-Amerika en Indië overgenomen. In Nederland verliest het Enschedese bombazijn terrein aan goedkope Britse katoentjes. De Twentse textiel moeten gaan mechaniseren.
Flirten met Vlaanderen
Terwijl men in Twente nog met de Spinning Jenny en handweefgetouwen werkt, spint en weeft men in Engeland al in stoomfabrieken. De garen en weefsels uit deze fabrieken zijn beter en goedkoper dan de Nederlandse producten.
Om de industrie te stimuleren, richt Koning Willem I in 1824 de Nederlandsche Handel-Maatschappij op. De N.H.M. leent ondernemers geld om fabrieken te bouwen en regelt de export van hun producten.
Voor textiel kijkt de vorst echter naar Vlaanderen, waar al stoomfabrieken zijn. België is in 1814 bij Nederland gevoegd om sterker te staan tegenover Frankrijk. Nu de Vlaamse stoomfabrieken niet meer voor de Franse markt werken, wil de koning die stoffen naar Indië exporteren. Dit gaat prima tot België zich in 1830 afsplitst en een zelfstandig land wordt. Waar laat Nederland nu de stoffen voor Indië weven?
Duur garen
“Het spinnen is alomme machinewerk geworden”, schrijft de politicus Van Hogendorp in 1819. “Er zijn spinmolens voor katoen, maar die zijn lang niet zoo volmaakt als in Vlaanderen”.
De Vlaamse en Britse stoomspinnerijen maken fijner garen dan de Twentse fabrikeurs met hun verouderde Spinning Jenny. Ook de weefsels die Britse stoomweverijen van dit fijne garen maken zijn beter en goedkoper dan de Twentse. Om die stoffen te imiteren zou men in Twente ook Brits garen moeten verwerken, maar dat is duur. Toch moet er iets gebeuren, anders nemen de Britse stoffen de Nederlandse markt over.
Hofkes komt te vroeg
Daarom bouwt Twente’s grootste fabrikeur Hofkes in 1830 een stoomspinnerij in Almelo. Hij koopt spinmachines in Gent, maar door de Belgische opstand komt driekwart niet aan. Als de spinnerij gereed is, verlaagt de regering de importbelasting op Brits garen. Hofkes huurt Vlaamse spinners in om zijn mensen met de machines te leren werken, maar die zijn zo vaak dronken, dat hij ze weer huis stuurt. Hofkes krijgt zijn fabriek niet op orde en kan zijn garen alleen kwijt aan de 1.200 (!) boeren die voor hem weven. Die zijn er niet blij mee, want de kwaliteit is slecht.
De schoorsteen rookt niet
De N.H.M. leent Hofkes vervolgens geld voor een tweede spinnerij en hij bestelt machines in Engeland. Door een storm belanden die op de zeebodem. Als deze tweede spinnerij in 1838 dan toch van start gaat, schaft de regering de premie af voor stoffen die van Nederlands garen zijn gemaakt.
Van een deel van zijn garen laat Hofkes stoffen voor Indië weven. Door concurrentie van Britse stoffen daalt de vraag naar zijn weefsels soms sterk. Als fabrikeur kon hij wevers laten stoppen met weven en hoefde hij ze niet te betalen. Als fabrikant kan hij de spinnerij niet stilleggen, want de fabriek kost elke dag geld. Het is goedkoper om te blijven spinnen en de doeken onder de kostprijs te verkopen. Na alle tegenslag gaat de rijkste fabrikeur in Twente in 1855 failliet.
’n Groote Stoom
Fabrikeurs in Enschede hebben ook behoefte aan garen, maar zijn minder rijk en nemen minder risico. Zij bouwen samen een stoomspinnerij. Naast de fabrikeurs leggen ook de N.H.M. en de koning geld in. De Enschedese Katoen Spinnerij komt in 1835 gereed. Het is een imposant gebouw, met 27 spinmachines van 10 meter breed en 312 spillen groot. De rokende kolos krijgt de bijnaam ´n Groote Stoom´. Om de spinnerij deskundig te leiden wordt de Engelsman John Dixon ingehuurd.
De garens van de fabriek laten de Enschedese fabrikeurs door eigen boeren verweven. Zij leveren vooral katoenen stoffen aan de Nederlandse markt, maar weven ook voor Indië als de vraag daar groot is. In dat geval schakelen ze goedkope boeren in Munsterland in.
Mule Jenny
De spinnerijen in Almelo en Enschede zijn uitgerust met een Mule Jenny, de opvolger van de Spinning Jenny. Rekt de Spinning Jenny hooguit 100 lonten uit, de Mule Jenny doet er 312. Zoveel lonten kun je niet op spierkracht uitrekken. De greep die de lonten uitrekt is vervangen door een wagen, die op stoomkracht uitrijdt. De Mule Jenny rijdt de wagen niet zelf terug. Dat moet de spinner doen. De voorbereidingsmachines zijn dezelfde als bij de Spinning Jenny. De productiviteit neemt sterk toe; van 30 draden per arbeider naar 600.
15 uur per dag
De spinner bedient twee machines tegelijk. Terwijl de ene wagen op stoomkracht uitrijdt, duwt hij de andere terug. Op een werkdag van 5 uur ’s morgens tot 9 à 10 uur ’s avonds duwt 3600 keer een wagen terug. Dit doet hij 6 dagen per week. ’s Avonds kan de spinner zijn lichaam meer niet ontspannen en loopt hij met opgetrokken schouders over straat. Hij moet geholpen worden om zijn kleren uit te trekken.
Brand!
Het werk in de eerste spinnerijen is gevaarlijk en zwaar. Omdat de spinner de hele dag de kar moet duwen, helpen zijn vrouw en kinderen hem. Zij leveren lonten aan, voeren volle spillen af, knopen gebroken draden aan, vegen de vloer en poetsen de machines. Dit vegen en poetsen is belangrijk, want de rondzwevende katoenvezels vatten snel vlam. Dit komt bij de vroege spinnerijen veel voor; zij branden bijna allemaal af.
Gevaar!
Het vegen van de vloer kan gevaarlijk zijn, want het hulpje kruipt soms nog over de vloer als de wagen al komt aanrijden. Dan moet hij op tijd weg zijn, maar door vermoeidheid gebeuren er ook wel eens ongelukken.
De hulpjes, vaak niet ouder dan 8 jaar, werken net zo lang als de spinner. Door het vele stof krijgen mensen longziekten. Omdat vochtig garen minder snel breekt, blaast men hete stoom naar binnen. De hitte is dan enorm en het vele vocht slaat neer op de houten vloer. Als hier al olieplassen op liggen, dan wordt de vloer spekglad en gebeuren en ongelukken.