Twente op stoom

FI-1830-Twente-op-stoom

Interieur van een stoomspinnerij met Mule Jenny spinmachines. Later ingekleurde gravure van J.W. Lowry naar een tekening van T. Allom, uit The History of Lancaster, 1836.

In 1813 verlaten de Fransen ons land en bloeit de overzeese handel weer op. Toch trekt de export van linnen niet aan. De Britten hebben in de Franse tijd de markt­ in Zuid-Amerika en Indië overgeno­men. In Nederland verliest het Enschedese bombazijn terrein aan goedkope Britse katoentjes. De Twentse textiel moeten gaan mechaniseren.

Flirten met Vlaanderen

Terwijl men in Twente nog met de Spinning Jenny en handweefgetouwen werkt, spint en weeft men in Engeland al in stoomfabrieken. De garen en weefsels uit deze fabrieken zijn beter en goedkoper dan de Nederlandse producten.

schoolplaat%20willem1%20scheveningen

Schoolplaat ‘aankomst Willem I te Scheveningen in 1813’. Tekening van J.H. Isings voor Uitgeverij Wolters in Groningen. In de Franse tijd zat Willem I als banneling in Engeland. Daar zag hij hoe belangrijk de industrialisatie voor Nederland zou zijn.

Om de industrie te stimuleren, richt Koning Willem I in 1824 de Nederlandsche Handel-Maatschappij op. De N.H.M. leent ondernemers geld om fabrieken te bouwen en regelt de export van hun producten.

scannen0059

Briefhoofd van het briefpapier van de Nederlandsche Handel-Maatschappij.

Voor textiel kijkt de vorst echter naar Vlaanderen, waar al stoomfabrieken zijn. België is in 1814 bij Nederland gevoegd om sterker te staan tegenover Frankrijk. Nu de Vlaamse stoomfabrieken niet meer voor de Franse markt werken, wil de koning die stoffen naar Indië exporteren. Dit gaat prima tot België zich in 1830 afsplitst en een zelfstandig land wordt. Waar laat Nederland nu de stoffen voor Indië weven?

Duur garen

“Het spinnen is alomme machi­newerk gewor­den”, schrijft de politicus Van Hogen­dorp in 1819. “Er zijn spin­mo­lens voor ka­toen, maar die zijn lang niet zoo vol­maakt als in Vlaande­ren”.

 

De Vlaamse en Britse stoomspinnerijen maken fijner garen dan de Twentse fabrikeurs met hun verouderde Spinning Jenny. Ook de weefsels die Britse stoomweverijen van dit fijne garen maken zijn beter en goedkoper dan de Twentse. Om die stoffen te imiteren zou men in Twente ook Brits garen moeten verwerken, maar dat is duur. Toch moet er iets gebeuren, anders nemen de Britse stoffen de Nederlandse markt over.

zpage100

Hofkes komt te vroeg

Daarom bouwt Twente’s grootste fabrikeur Hofkes in 1830 een stoomspinnerij in Almelo. Hij koopt spinmachines in Gent, maar door de Belgische opstand komt driekwart niet aan. Als de spinnerij gereed is, verlaagt de regering de importbelasting op Brits garen. Hofkes huurt Vlaamse spinners in om zijn mensen met de machines te leren werken, maar die zijn zo vaak dronken, dat hij ze weer huis stuurt. Hofkes krijgt zijn fabriek niet op orde en kan zijn garen alleen kwijt aan de 1.200 (!) boeren die voor hem weven. Die zijn er niet blij mee, want de kwali­teit is slecht.

Panorama van Almelo van schilder Willem Oppenoorth. Op de achtergrond de eerste fabrieksschoorstenen van de stad.

Panorama van Almelo van de schilder Willem Oppenoorth. Op de achtergrond de eerste fabrieksschoorstenen van de stad. Collectie Stadsmuseum Almelo.

De schoorsteen rookt niet

De N.H.M. leent Hofkes vervolgens geld voor een tweede spinnerij en hij bestelt machines in Engeland. Door een storm belanden die op de zeebodem. Als deze tweede spinnerij in 1838 dan toch van start gaat, schaft de regering de premie af voor stoffen die van Neder­lands garen zijn gemaakt.

textilefactory

Britse spotprent over de omstandigheden in een spinnerij in de vroege 19e eeuw. De grootste angst is dat jongens en meisjes op te jonge leeftijd met elkaar in aanraking komen.

Van een deel van zijn garen laat Hofkes stoffen voor Indië weven. Door concurrentie van Britse stoffen daalt de vraag naar zijn weefsels soms sterk. Als fabrikeur kon hij wevers laten stoppen met weven en hoefde hij ze niet te betalen. Als fabrikant kan hij de spinnerij niet stilleggen, want de fabriek kost elke dag geld. Het is goedkoper om te blijven spinnen en de doeken onder de kostprijs te verkopen. Na alle tegenslag gaat de rijkste fabrikeur in Twente in 1855 failliet.

’n Groote Stoom

Fabrikeurs in Enschede hebben ook behoefte aan garen, maar zijn minder rijk en nemen minder risico. Zij bouwen samen een stoomspinnerij. Naast de fabrikeurs leggen ook de N.H.M. en de koning geld in. De Enschedese Katoen Spinnerij komt in 1835 gereed. Het is een imposant gebouw, met 27 spinmachi­nes van 10 meter breed en 312 spil­len groot. De rokende kolos krijgt de bijnaam ´n Groote Stoom´. Om de spinnerij deskundig te leiden wordt de Engelsman John Dixon ingehuurd.

Groote Stoom Enschede

De Enschedesche Katoen Spinnerij – ’n Groote Stoom – op een schilderij van L.J. Bruna. Collectie St. Edwina van Heek, Enschede.

De garens van de fabriek laten de Ensche­dese fabri­keurs door eigen boeren verweven. Zij leveren vooral katoenen stoffen aan de Nederlandse markt, maar weven ook voor Indië als de vraag daar groot is. In dat geval schakelen ze goedkope boeren in Munsterland in.

Mule Jenny

De spinnerijen in Almelo en Enschede zijn uitgerust met een Mule Jenny, de opvolger van de Spinning Jenny. Rekt de Spinning Jenny hooguit 100 lonten uit, de Mule Jenny doet er 312. Zoveel lonten kun je niet op spierkracht uitrekken. De greep die de lonten uitrekt is vervangen door een wagen, die op stoomkracht uitrijdt. De Mule Jenny rijdt de wagen niet zelf terug. Dat moet de spinner doen. De voorbereidingsmachines zijn dezelfde als bij de Spinning Jenny. De productiviteit neemt sterk toe; van 30 draden per arbeider naar 600.

800px-Filatures_des_Calquieres

Mule Jenny in Musée de la Filatures des Calquieres, Langogne, Frankrijk.

15 uur per dag

De spinner bedient twee machines tegelijk. Terwijl de ene wagen op stoomkracht uitrijdt, duwt hij de andere terug. Op een werkdag van 5 uur ’s morgens tot 9 à 10 uur ’s avonds duwt 3600 keer een wagen terug. Dit doet hij 6 dagen per week. ’s Avonds kan de spinner zijn lichaam meer niet ontspannen en loopt hij met opgetrokken schou­ders over straat. Hij moet geholpen worden om zijn kleren uit te trekken.

AIMan(1)

Britse stoomspinnerij met Mule Jenny spinmachines uit 1797. Het meisje (vaak het kind van de spinner) dat links onderin katoenstof veegt moet daar weer weg als de spinner de wagen terugduwt. Zij kan dan niet rechtop gaan staan, want dan zou haar moeder alle gebroken draden weer moeten aanknopen.

Brand!

Het werk in de eerste spinnerijen is gevaarlijk en zwaar. Omdat de spinner de hele dag de kar moet duwen, helpen zijn vrouw en kinderen hem. Zij leveren lonten aan, voeren volle spillen af, knopen gebro­ken draden aan, vegen de vloer en poetsen de machines. Dit vegen en poetsen is belangrijk, want de rondzwevende katoenvezels vatten snel vlam. Dit komt bij de vroege spinnerijen veel voor; zij branden bijna allemaal af.

afgebrande spinnerij 19e eeuw

Resten van de afgebrande spinnerij van de Gebr. Van Heek te Enschede in 1890.

Gevaar!

Het vegen van de vloer kan gevaar­lijk zijn, want het hulpje kruipt soms nog over de vloer als de wagen al komt aanrijden. Dan moet hij op tijd weg zijn, maar door ­ver­moeidheid gebeuren er ook wel eens ongelukken.

gravure spinnerij arbeiders mule jenny

Gravure van een Britse stoomspinnerij met Mule Jenny spinmachines in de vroege 19e eeuw. Onder in beeld het hulpje dat de vloer veegt terwijl de wagen even stil staat. Als de wagen weer uitrijdt moet hij op tijd weg zijn.

De hulp­jes, vaak niet ouder dan 8 jaar, werken net zo lang als de spinner. Door het vele stof krijgen mensen longziekten. Omdat vochtig garen minder snel breekt, blaast men hete stoom naar binnen. De hitte is dan enorm en het vele vocht slaat neer op de houten vloer. Als hier al olieplassen op liggen, dan wordt de vloer spekglad en gebeuren en ongelukken.