Wereldwijd weven

FI-1728-WereldwijdWeven

In de 18e eeuw groeit de bevolking van Twente. Aan het eind van die eeuw wonen hier 55.000 mensen. Zij leven niet alleen van de landbouw, maar ook van het weven. Omdat boeren deels van het land leven, krijgen ze voor het weven weinig betaald. Aangetrokken door deze lage lonen laten niet alleen textielhandelaren uit Twente hun doeken door boeren weven. Handelaren uit Leiden, Haarlem, Utrecht of Amsterdam doen dat ook.

globalisering-Twente-1024x746

Transport van mensen en textiel in de 18e eeuw.

De boeren staan nu met één been in de lokale landbouw en met het andere in een internationaal handelsnetwerk. In dit wereldwijde web plukken Afrikaanse slaven op Amerikaanse plantages katoen, dat in Twente wordt verweven tot doeken, die in Azië worden verkocht. Niet elke wever is even gelijkbenig. De één leunt sterk op de landbouw, de ander meer op textiel, maar de meeste snoepen van twee walletjes en wisselen waar nodig van kant. In Almelo, Enschede en Oldenzaal zijn ook stadswevers actief. Dit zijn vakmensen, die ingewikkelde weefsels maken en daar geheel van leven.

Bombazijn

Als de eerste ruwe katoen naar Europa komt, blijkt het Euro­pese spinne­wiel ongeschikt om van deze korte vezel een sterk garen te maken. Men lost dit op door linnen garens op het weefgetouw te spannen en katoen te gebruiken als inslaggaren. Dit mengweefsel van linnen en katoen heet bombazijn. Het is een sterke stof, waarvan vooral werkkleding wordt gemaakt.

transportkist fabrikeur 001

Transportkist van een fabrikeur. Collectie TwentseWelle, te zien in het Bussemakerhuis in Borne.

Bombazijn of linnen?

Het weven van bombazijn is in het begin in Amersfoort geconcentreerd. Hier gaat de vaarroute vanuit Am­ster­dam over op de zandweg naar Duitsland. Handelaren uit Amsterdam voeren katoen aan, terwijl Enschedese reiders linnen uit Munsterland naar Amersfoort brengen. In 1728 vragen 10 Enschedese linnenreiders aan de provincie Overijssel of ze zelf bomba­zijn te mogen weven. Blijdenstein, Lasonder, Van Loghem en andere linnenreiders beweren dat zij daarmee wel 1.500 tot 2.000 boeren aan werk kunnen helpen. Dit is een enorm aantal, want Enschede telt zelf niet eens 2.000 inwoners. Het laat zien hoeveel invloed de handelaren inmiddels op het platteland hebben. Het provinciebestuur stemt toe en de meeste Enschedese reiders gaan nu bombazijn maken. In Almelo kiezen de handelaren er juist voor om het duurdere linnen te blijven weven, dat veelal naar Indië wordt geëxporteerd.

Van Gogh 1884 Museum Kröller-Müller

Wever van Vincent van Gogh, 1884. Museum Kröller-Müller, Otterlo.

“Bijna geen winkeltjen of men vind er Enscheder bomba­zij”

Enschede legt zich toe op bomba­zijn, dat in ons eigen land erg populair is. In 1795 telt Enschede 1835 inwoners. Van elke drie werkenden verdienen er twee hun brood met bombazijn. Het aantal boeren dat vanuit Enschede aan het werk wordt gezet, is nog groter. Bombazijn uit Enschede is beter, goedkoper en populairder dan die uit Amersfoort, Utrecht of Münster. Aan het eind van de 18e eeuw is de vraag zelfs zo groot, dat er in Nederland “bijna geen winkeltjen is, of men vindt er Enscheder bomba­zij”.

Fabrieken en fabrikeurs

Omstreeks 1800 begint men ook te spreken van bombazijnf­abrieken. Met zo’n ‘fabriek’ wordt nog geen stoomweverij met een rokende schoorsteen be­doeld. De ‘fabriek’ is het bedrijf van een ondernemer die mensen aan het werk zet. Dit zijn zowel boeren als stedelijke ambachtslieden. De fabrikeurs (zoals linnenreiders nu genoemd worden) hebben steeds meer invloed op de mensen die voor hen werken. De fabri­keur geeft boeren opdrachten en zegt hoeveel doek hij wil hebben en wanneer. Ook weegt hij na of hij voldoende doek terugkrijgt voor het geleverde garen, en controleert hij de kwali­teit. Naarmate de boeren meer weven, krijgen ook stedelingen het drukker. Daar werken spinners, blekers, ververs en beroepswevers inmiddels in een werkplaats. Een fabrikeur houdt hier toezicht en dat lijkt al wel op de latere fabriek.

Bombazijn-Weverij

Impressie van een bombazijnweverij. In dit geval wordt er al niet meer op een boerderij gewerkt, maar in een werkplaats.

Spanjaard

Krantenfoto van de werkplaats met weefgetouwen van Salomon Spanjaard in Borne. Spanjaard laat vanaf 1800 boeren voor zich weven en opent de werkplaats in 1828. Collectie Heemkundevereniging Borne.

Grauw van de honger …

De boeren weven in de wintermaanden en in de avonduren. Bij het schijnsel van een olielamp of haardvuur zijn ze urenlang bezig, terwijl ze vaak ook al op het land hebben gewerkt. “Luiheid kan men onze landlieden niet ten laste leggen”, schrijft de Hengelose predikant en schoolmeester Floh, “de noodzakelijkheid gebiedt hun te werken indien ze willen eten.”

Het is de armoede die de boeren dwingt om zo hard te werken. Nu zij meer weven, hebben ze ook meer garen nodig. Een wever verwerkt het garen vier keer zo snel als een spinner het kan maken. In werkplaatsen moeten spinners soms zo lang werken, dat ze voortdurend pijn in hun rug en armen hebben. Omdat je vlas nat moet spinnen, wordt de huid van de vingers dun en gevoelig. Spinners hebben altijd zere vingers en smeren weke plekken in met pek of beukenolie.

Vincent van Gogh 1884.

Wever van Vincent van Gogh, 1884. Van Gogh Museum, Amsterdam.

… en blauw van de kou

De wevers die thuis voor fabrikeurs in Enschede, Almelo, Borne, Oldenzaal en Hengelo weven, hebben het ook slecht. “Daar zat een wever op z’n getouw, grauw van de honger en blauw van de kou” luidt een volksrijmpje. Omdat garen vochtig moet blijven, weeft de boer in een apart weefkamertje, waar de hitte van het vuur niet doordringt. In dit koude, vochtige hok weeft hij ’s winters van 3 à 4 uur ’s morgens tot 9 à 10 uur ’s avonds.

In een ritme van 20 slagen per minuut vangt en gooit de boer met gekromde rug de spoel op en neer. Sommigen krijgen hier een vergroei­de rug van. Door het urenlang bedienen van de trappers ver­slappen de knie­banden, zodat de wevers waggelend gaan lopen. Het inademen van rondzwevende ve­zels leidt tot ont­stekin­gen aan ogen, neus en keel. Hierdoor krijgen wevers een hoge, hese stem en longziekten. De boekweit pap waarmee de boeren de scheringdraden in­smeren om draadbreuk te voorkomen, slaat neer in hun longen. Bij gebruik van katoen is dit probleem nog veel groter.

In de 18e eeuw leven steeds meer mensen geheel of gedeeltelijk van de textielnijverheid. De fabri­keurs vergaren in deze tijd het kapitaal waarmee hun nazaten later stoomfabrieken bouwen en fabrikant worden.