Ploegen en plaggen

FI-0800-Ploegenplaggen

Zo’n 5.200 voor Christus vestigen de eerste boeren zich in Twente. Zij kappen 6.000 jaar lang steeds stukjes bos om nieuwe akkers aan te kunnen leggen. Op de verlaten akkers laten de boeren schapen grazen. Zo komt het bos niet terug en ontstaan er grote heidevelden. Rond het jaar 800 is er bijna geen bos meer in Twente. De boeren gaan hun akkers nu permanent gebruiken. Na verloop van tijd gaan ze op de heidevelden plaggen steken, die als mest worden gebruikt.

Nieuwe technieken

Ook voordat de boeren hun akkers permanent gaan gebruiken, zijn er al veranderingen. De eerste 400 jaar van onze jaartelling wordt de Romeinse tijd genoemd. Romeinen zijn er in Twente niet, maar wel elders in Nederland. Zo nemen de Germaanse boeren in Twente toch gewoonten van de Romeinen over. Ze gaan kippen houden, rogge verbouwen, en nieuwe technieken gebruiken.

keerploeg 2

Afbeelding van een keerploeg uit het Luttrell Psalter, een Engels boek uit ca. 1350 met tekeningen van het platteland. British Library Additional MS 42130.

Eén zo’n Romeinse techniek is de keerploeg. De oude ploeg (het eertouw) woelde de aarde alleen aan de oppervlakte los. De nieuwe keerploeg gaat dieper de grond in, snijdt de aarde los en keert de zoden om. Zo komt het onkruid onder te liggen en hoeven de boeren minder te wieden. Als er mest op de aarde is gegooid, wordt die met de aarde vermengd.

ploegen op es schilderij

Ploegen op de es. Schilderij van Evert Rubben uit ca. 1900. Particuliere collectie.

Een andere nieuwe techniek is de draaischijf. Hiermee kunnen pottenbakkers fraaier aardewerk maken. Smeden krijgen in deze tijd een eigen werkplaats. Potten en ijzeren gereedschap worden over grote afstanden verhandeld. Hierbij gebruiken de handelaren Romeinse munten. Die munten zijn ook nieuw en hebben het voordeel, dat je ze makkelijk kan meenemen en overal voor kan inruilen. Nieuw is ook de hutkom. Zo’n hut boven een kuil is vochtig en dat is handig bij het weven, want dan knappen de draden minder snel.

Textiel

Om te kunnen weven moet je eerst garen spinnen. Dit doe je door een plukje wol uit te kammen tot een dunne streng, en die uit te rekken en ineen te draaien tot een draad. Om een mooie draad te krijgen, hangt men een gewichtje aan de streng. Zo’n spinsteentje rekt de vezels uit en draait door als je ‘m in beweging brengt, zodat je een regelmatige draad krijgt.

spinsteentjes Romeinse tijd

Spinsteentjes uit de Romeinse tijd, zoals ze zijn gevonden bij Denekamp. Collectie TwentseWelle

Om van garen een doek te weven, worden draden naast elkaar op een houten raam gespannen. Weefgewichten trekken de draden gelijkmatig strak. Met een platte lat vlecht men telkens een draad onder en boven deze opgespannen draden door. Zo ontstaat er een geweven doek.

Heren en horigen

Na de Romeinse tijd valt de handel in Twente 400 jaar stil en wonen hier steeds minder mensen. Als rond 800 de Franken zich in Twente vestigen, stijgt de bevolking weer naar 1.500 mensen. Twente behoort dan tot het rijk van Karel de Grote. Omdat zijn rijk te groot is om alleen te besturen, geeft de keizer stukken land in bruikleen aan Frankische edelen. Deze leenmannen moeten het land bij oorlog verdedigen en mogen er ondertussen van leven. De Frankische ridders laten het land bewerken door horige boeren. Dat zijn boeren die bij het land horen. Ze mogen niet weg en werken levenslang op het land van hun heer.

schoolplaat Aan het hof van Karel de Grote

Schoolplaat ‘Aan het hof van Karel de Grote’. Uitgeverij Wolters, 1911. Illustratie: Cornelis Jetses.

Permanente akkers

6.000 jaar lang legden boeren nieuwe akkers door bos te kappen en af te branden. In de Frankische tijd gaan ze de akkers permanent gebruiken. De horige boeren hebben nu geen eigen akkers meer, waar ze voor hun eigen familie werken. Meerdere families bewerken nu samen één grote akker. Zo’n gezamenlijke akker heet een es. Nu de bevolking groeit worden de boerderijen niet alleen op de flanken van stuwwallen gebouwd, maar ook aan de voet. Op deze lage grond leggen de boeren ook akkers aan.

roggeschoven op es

Rogge op een hoge es in de Lutte. Foto van W.H. Dingeldein 1950, collectie Oudheidkamer Twente.

Plaggenmest

Hoe bemest je schrale zandgrond, als je geen bomen platbrandt waaraan je vruchtbare as overhoudt? Met koemest, zou je zeggen, maar die is er nauwelijks. De weiden zijn schraal en bieden de koeien maar weinig voedsel. Je kunt er maar weinig koeien houden, dus heb je weinig mest. De boeren steken daarom plaggen op de heidevelden. Die heideplaggen vermengen ze met het beetje koemest, dat ze ’s avonds en ’s winters in de stal opvangen.

potstal

Koeien staan ’s avonds en ’s winters in de potstal. Dit is een verdiepte stal waar heideplaggen in worden gegooid. De koeien vermengen die plaggen met hun eigen mest, die in het voorjaar op de es wordt gegooid.

De boeren gooien de gemengde mest in het voorjaar op de es. Na 1.000 jaar zijn de essen 1 à 1,5 meter hoger geworden. Om te voorkomen dat de vruchtbare laag wegwaait, leggen de boeren rondom de es een houtwal aan. Zo’n aarden wal met dichte beplanting houdt ook de dieren tegen, die op het graan afkomen.

schaapskudde Twente 1930

Schaapsherder op het Buurserzand, 1930. Collectie Oudheidkamer Twente.

Het duurt jaren voor de hei zover hersteld is, dat je opnieuw plaggen kan steken. Daarom hebben de boeren veel meer heide dan akkerland nodig. Het lijkt dan net of deze ‘woeste grond’ niet gebruikt wordt, maar het heeft tijd nodig om te herstellen. Omdat de boeren de heide nodig hebben voor plaggenmest, mag er geen nieuw bos ontstaan. Daarom laten ze er schapen grazen.

landschap

In 1840 schildert James de Rijk de woeste gronden bij Goor. Collectie Oudheidkamer Twente.

Haam

Met een keerploeg kun je dieper ploegen, maar de dieren moeten zwaarder trekken. In de 12e eeuw wordt de haam geïntroduceerd. Dat is een houten halsband, waarmee paarden of ossen de ploeg met hun borst kunnen trekken. Tot dan hadden trekdieren een lus van touw rond hun hals, waardoor ze moeilijk konden ademen.

Haam-2

Na de introductie van de haam groeit zowel de voedselproductie als de bevolking.

Met de haam kunnen ze meer en vaker ploegen. Er komen nu meer akkers voor de voedselproductie, waardoor de bevolking groeit. In de 15e eeuw leven er 30.000 mensen in Twente; 30 keer zoveel als toen de keerploeg werd ingevoerd!

Paard met haam. Foto Anna Zapotocka

Paard met haam. Foto Anna Zapotocka

Marken

Als omstreeks 1300 bijna alle bossen verdwenen zijn en alle ‘woeste grond’ in gebruik is, ontstaan de marken. Een marke is een gemarkeerd (begrensd) gebied, dat door een groep boeren wordt beheerd. De grenzen van zo’n marke worden aangegeven met een beekje, bomen, palen of grensstenen. De boeren van een marke proberen het landschap te beschermen tegen roofbouw. Zo mag je niet teveel bos kappen of plaggen steken. Dit is een lastige taak, want de groeiende bevolking heeft juist meer akkers, hout en plaggen nodig. Soms maken de marken ruzie, omdat boeren stiekem plaggen van andermans grond steken of daar vee laten grazen.

Steden

In de tijd dat de marken verschijnen, ontstaan ook de eerste stadjes in Twente. Hier vestigen zich bestuurders, mensen van de kerk, handelaren en ambachtslieden. De stedelijke smeden, wevers en andere ambachtslieden maken kleding en werktuigen voor de boeren. Omgekeerd worden de stedelingen gevoed door de boeren.

Zonder keerploeg, plaggenmest en haam zouden de boeren geen steden kunnen voeden en zouden er niet 30 (!) keer zoveel mensen in Twente kunnen leven als daarvoor. Na 6.000 jaar roofbouw maken nieuwe technieken dit mogelijk.

impressie Oldenzaal 16e eeuw

Impressie van Oldenzaal in de 16e eeuw. Collectie museum Het Palthehuis Oldenzaal.

Meer weten?