Landbouw en linnen
Boeren weven al sinds de bronstijd, maar in plaats van kriebelende wol zijn ze linnen gaan dragen. Linnen weefsels worden gemaakt van de vlasplant. Na de middeleeuwen wordt het weven steeds belangrijker. Waarom gaan de boeren meer doeken weven? Waarom worden hun linnen weefsels een handelsproduct?
Landbouw en linnen
Tot ver na de middeleeuwen leven de meeste Twentenaren van de landbouw. In de kleine stadjes zijn wel handelaren en ambachtslieden actief, maar de meeste mensen wonen nog op het platteland en leven van wat ze zelf verbouwen. Geheel zelfvoorzienend zijn de boeren niet. Een klein deel van wat ze produceren verkopen zij aan stedelingen. Met het verdiende geld kopen zij artikelen die door ambachtslieden zijn gemaakt, of door handelaren worden aangevoerd.
Eén van die artikelen die boeren van handelaren kopen is vlaszaad. Net als graan wordt het vlas in het voorjaar op de akkers uitgezaaid.
Omdat jonge stengels beter te verwerken zijn, wordt de vlasplant enkele maanden na het zaaien al uit de grond getrokken. De zaadknoppen van de jonge planten zijn dan nog niet volgroeid. Om het volgende jaar toch weer vlas te kunnen zaaien, moeten de boeren vlaszaad kopen bij handelaren. Om dit te kunnen doen, verkopen zij een deel van hun linnen weefsels op de jaarmarkten van Deventer of Amersfoort.
Seizoenswerk
Het maken van textiel sluit aan op het andere werk op de boerderij. In het najaar worden de geoogste vlasstengels in een beek gelegd. Zo weekt de bast los van de vezels. Als de boeren in de winter weinig op het land werken, dan spint de boerin de vlasvezels tot garen, spoelen kinderen het garen over op pijpjes voor de weefspoel, en verweeft de boer het garen tot doek. In de lente worden de geweven doeken met loogwater overgoten, op een bleekveld gelegd en de hele zomer in de zon gebleekt.
Huisnijverheid
De boeren gebruiken vele gereedschappen om van vlas linnen te maken. Eerst trekken ze de onvolgroeide zaaddozen van de stengels af. Dit doen ze op de repelbank, een plank met ijzeren pennen.
Daarna worden de stengels maandenlang in een beek gelegd, zodat de bast losweekt van de vezels.
Als dit ‘roten’ klaar is, wordt de bast gebroken op de vlasbraak. Dit is een houten klapschaar, die de stengels kraakt.
Tot slot kamt men de gebroken stukjes bast uit op de hekel, een plankje met ijzeren naalden. Wat overblijft zijn soepele vlasvezels.
Bij het spinnen gebruikt de boerin sinds 1250 een spinnewiel. Ze rekt de vlasvezels met haar handen flink uit en draait de dunne streng in elkaar, door met haar voet het wiel aan te drijven. Hierbij wordt de draad ook op een spil gewonden.
Kinderen spoelen het garen van de spillen af en maken er strengen van. Dit doen ze op een kroonrad. Het garen wordt in strengen bewaard, geverfd en verhandeld. Om een streng garen te verwerken wordt die eerst op klossen en pijpjes gespoeld. Zo’n pijpje met garen gaat in de weefspoel, die de boer op het weefgetouw heen en weer gooit.
Omstreeks 1500 vervangt het weefgetouw het weefraam. Net als eerder bij het weefraam spant men hier draden op, waarna andere draden hier doorheen worden gevlochten. De gespannen draden heten schering, de anderen inslag. De wever trekt de scheringdraden met trappers omhoog en omlaag, waarna hij hier de spoel met inslagdraad tussendoor gooit. De spoel wikkelt zich bij het gooien zelf af. Na elke worp slaat de wever de draad tegen het groeiende stuk doek aan.
Het spinnen en spoelen gebeurt ’s winters rond het vuur in de boerderij. Het weven vindt plaats in een weefkamertje onder de lage zijkant van de boerderij. Hier komt geen warmte en blijven de draden vochtig. Zo knappen ze minder snel.
Linnenreiders
Als de vraag naar linnen doeken toeneemt, leveren de handelaren geen zaad, maar kant-en-klare garens aan de boeren. De akkers zijn immers nodig om voedsel te verbouwen, niet om extra vlas te telen. De garens komen uit Munsterland of verder weg. Door garen te importeren kan er op de boerderij meer geweven worden. We noemen dit huisnijverheid; het thuis maken van ambachtelijke producten, die voor de verkoop bestemd zijn. De boeren werken nu in opdracht van een handelaar. Als de doeken geweven zijn, laten de handelaren ze bleken en verven. Dit gebeurt in Almelo of Enschede, en bij fijn linnen in Haarlem. Daar ontlenen de handelaren de naam ‘linnenreider’ aan. Dat is iemand die linnen ‘bereidt’, oftewel bleekt en verft.
Duitse vluchtelingen
Veel linnenreiders komen uit Duitsland. Het zijn doopsgezinden die in de 17e eeuw vanwege hun geloof naar Twente vluchten. De vluchtelingen kunnen zich hier niet als boer vestigen. Dan zouden ze akkers moeten aanleggen en dat gaat ten koste van de heidevelden, die nodig zijn voor de plaggenmest. Daarom gaan de nieuwkomers handelen in textiel.
Twente en de wijde wereld
Linnenreiders zijn de schakel tussen stad en platteland. Zij wonen zelf in de stad en zetten van daaruit de boeren op het platteland aan het werk. De linnenreiders verbinden Twente ook met de wijde wereld, door doeken in binnen- en buitenland te verkopen. Het transport van weefsels begint in Almelo, waar veel land- en waterwegen samenkomen. Van daar gaat de textiel naar Zwolle en dan over de Zuiderzee naar Amsterdam. Vanuit Amsterdam gaat een deel naar het buitenland. Als het Twentse linnen Indië bereikt, komen op de terugweg koffie, thee, suiker, tabak en katoen naar hier. Met het verwerken van katoen begint een nieuwe fase in de textielnijverheid.
Tot de 17e eeuw leven de Twentenaren vooral van de landbouw. Als linnenreiders weefsels van boeren gaan verkopen, wordt naast de landbouw de textielnijverheid steeds belangrijker.
Meer weten?