Een gravende graaf
Weefsels uit Almelo worden sinds de 17e eeuw in Azië verkocht, doeken uit Enschede worden sinds de 18e eeuw over heel Nederland verspreid. Hoe wordt al dat textiel vervoerd?
Knooppunt Almelo
De meeste goederen bereiken en verlaten Twente via Almelo. Deze stad heeft aansluiting op de Regge en op die rivier monden veel beken uit. Vanuit het vervoerscentrum Almelo gaan de Twentse weefsels over de Regge en de Vecht naar Zwolle. Via de Zuiderzee worden ze dan naar Amsterdam en verder verscheept. Enschede, Hengelo, Borne of Oldenzaal liggen echter niet aan de Regge. Voordat textiel uit die steden Almelo bereikt, heeft het al een hele reis afgelegd. Hiervoor zijn land- en vaarwegen beschikbaar, maar hoe begaanbaar zijn die eigenlijk?
Droog water
Een dik pak ijs perste in de ijstijd de ondergrond van Twente samen tot een ondoordringbare laag. Daarom blijft er veel water op het land staan en kent Twente vele beken en de rivieren de Regge en de Dinkel. Voor schepen zijn deze ‘vaarwegen’ vaak te ondiep. Alleen in het natte seizoen – van november tot april – is Twente bevaarbaar, mits het niet vriest.
Nat land
Reizen over zandwegen is in het natte seizoen niet te doen. Dan treden de beken en rivieren buiten hun oevers en staat veel land blank. Karren en koetsen blijven vaak steken in de blubber en paarden glijden uit. In de zomer zijn de zandwegen droog, maar dan bewerken de boeren het land en is er weinig textiel te vervoeren. Bovendien is vervoer over land duurder dan over water. Water draagt het gewicht en daarom kan een boot meer vracht vervoeren dan een kar.
Reuzenslalom
Als het water in de Regge laag staat, dan is de weg van Almelo naar Zwolle onmisbaar. Omdat die weg sinds 1783 niet onderhouden wordt, moppert de Almelose fabrikeur Hofkes in 1800: “Dit alomme bekende end wegs heeft menigen reisiger al dodelijke schrikken afgejaagd en wie weet, welke ongelukken er nog van gehoord zullen worden, daar deze passagie bijna nooit stil staat. Men heeft zedert jaren er geen hand aan geslagen, omdat de burgers en boeren met elkaar in verschil zijn getreden over reparatiën. En hieraan offert men zedert al dien tijd leeven en gezondheid van zo menigen reisiger op.”
De problemen ontstaan in het natte seizoen. Als er plassen op de weg staan, dan rijden koetsiers er omheen. De wielen slijten de weg rond de plas uit en zo ontstaan nieuwe plassen. De koetsiers gaan dan naast de weg rijden, waardoor het probleem zich verplaatst en de weg honderden meters breed wordt. Op zo’n brede zandweg wordt dan een reuzenslalom gereden.
Worstelen met water
Omdat er vaak weinig water in de beken staat, ontwikkelen schippers in Enter een schuit met een platte bodem. Zo’n zomp kan 3.000 kilo vervoeren zonder diep in het water te liggen. Toch lopen ook zompen regelmatig vast.
Wat ook niet altijd mag, is het opwerpen van dammen. Schippers bouwen een dam, laten het water opkomen tot hun bootjes weer drijven, en steken dan de dam door. Op de vloedgolf dobberen ze even voort, tot ze weer vastlopen en een nieuwe dam moeten bouwen. Om dammen te bouwen steken de schippers de oevers af. Zo worden de beken steeds ondieper. Soms krijgen ze ruzie met boeren, want het opgehoopte water treedt buiten de oevers en stroomt over hun land.
Røring op de Regge
Ook op de Regge lopen veel boten vast. De tocht van Almelo naar Zwolle kan wel twee weken duren. Ingenieur Winand Staring schrijft in 1847: “Wendt Uwe blikken naar de Regge. Van den vroegen morgen tot den laten avond heeft een tiental mannen gezwoegd en gezweet om dwars door het riviertje eenen dam op te werpen. Eindelijk is die gereed: het opgestuwde water verzamelt zich langzamerhand en heft tevens een tiental zompen op. Eenige uren, een dag welligt, moet er verloopen, voordat het vereischte peil wordt bereikt. Nu plotseling den dam doorgestoken, het water schiet met kracht nederwaarts en sleurt den kleine vloot met zich mede, terwijl de schippers alle krachten inspannen om door boomen den gang der scheepjes te verhaasten. Alles gaat goed tot anderhalf uur verder; daar is het water aan zijnen last ontsnapt … en de vloot ligt weder op het droge.”
Twickelervaart
Lange tijd leven boeren van de landbouw en is textiel een bijverdienste. Als textiel belangrijker wordt, dan moet dit het hele jaar door vervoerd kunnen worden. Het is tijd om wegen te verharden en kanalen te graven. In 1404 nam de stad Deventer al het initiatief om de Schipbeek te graven. Dit kanaal loopt van de IJssel tot de Buurserbeek. Hollandse boter en kaas gingen via Deventer naar Duitsland en Duitse houtvlotten dreven naar de steden in Holland.
In 1771 is het graaf Carel van Wassenaer Obdam die een kanaal graaft. De graaf woont op het landgoed Twickel en zijn kanaal heet de Twickelervaart. Deze vaart verbindt Delden met de Regge en is in 1775 klaar. Graaf Carel bouwt ook een haven met een herberg. In dit Carelshaven onderhandelen de schippers over lading en vrachtprijs.
De graaf graaft het kanaal niet alleen om textiel te vervoeren. Op zijn landgoed heeft hij een bos van eiken en beuken geplant. Om dit hout te kunnen verkopen aan scheepswerven in Friesland, moeten de houtvlotten kunnen wegdrijven. Graaf Carel bouwt ook een houtzagerij met een windmolen.
100 jaar lang
Zo’n 100 jaar bevaren jaarlijks 200 zompen de Twikkelervaart. Naast hout verschepen zij textiel, graan, turf, zout, olie, teer en tabak. Door tol te heffen verdient de graaf hier goed aan. Het kanaal is echter smal en ontsluit alleen het zuiden van Twente. Als de textiel zich ontwikkelt wordt dat onvoldoende. In 1865 en 1866 komen er spoorwegen in Twente en in 1870 stopt het vrachtvervoer op de Twickelervaart. Het kanaal, de herberg, het productiebos en de houtzagerij blijven wel bestaan.